menu_icon

Betutteling van zzp’ers of bescherming publieke belangen?

10 augustus 2017 Opinie Publicaties

De handhaving van de Wet DBA is voor de tweede keer uitgesteld door het kabinet, nu tot 1 juli 2018. De wet is aan grondige herziening toe.

 

Samenvatting artikel

Zzp’ers hebben een vaste plaats in ons bestel. Zij zijn waardevol voor de werking van de economie en kan personen gelegenheid bieden zich -op hun eigen wijze- in hun bestaan te voorzien en te ontwikkelen.

Alleen daar waar aanzienlijke en gerechtvaardigde publieke belangen of belangen van derden in het spel zijn, is ingrijpen van de overheid te motiveren. Het behoud van het draagvlak voor de werknemersverzekeringen WW, ZW en WIA en het voorkomen van social dumping zijn zulke belangen.

De marktwerking bij de prijs van deze vorm van arbeid is bij een grote groep zzp’ers verstoord. Er is onvoldoende beloning beschikbaar voor pensioenopbouw, verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, bijscholing, bedrijfsmiddelen en reservering voor tijden van leegloop. Er is meer aan de hand dan het oppervlakkige verwijt dat veel zzp’ers blijkbaar niet goed kunnen onderhandelen over hun eigen beloning. De fiscale positie van zzp’ers daarom niet verslechteren.  

Dat geheel van feiten en omstandigheden raakt publieke belangen en rechtvaardigt daarom overheidsbemoeienis.

De maatregelen die ik voorsta zijn:

  •      Het wettelijk regelen van een opzegtermijn bij het beëindigen van de overeenkomst met de zzp’er door de zakelijke opdrachtgever;
  •      Het invoeren van het weerlegbaar rechtsvermoeden dat de zzp’er een werknemer is als hij voor meer dan 1 jaar gemiddeld tenminste 24 uren per week/312 uren per kwartaal bij deze opdrachtgever werkt;
  •      Het invoeren van een uitstroomregeling in de WW en begeleiding naar een arbeidsovereenkomst voor zzp’ers tegen wil en dank.

Inleiding

In het voorjaar van 2016 is een adviescommissie -de Commissie Boot- ingesteld die regering en parlement in november 2016 hebben gediend met een advies. Ook plaatste de Commissie vele kanttekeningen bij de modelovereenkomsten volgens de wet DBA.

Het demissionaire kabinet heeft de oplossingen door geschoven naar het volgende kabinet. Wat zijn de belangrijkste problemen?

Uit onderzoek van de Kamer van Koophandel blijkt dat bijna een vijfde (18%) van de zzp’ers in het afgelopen jaar heeft meegemaakt dat ze niet meer worden ingehuurd. Ze lopen tegen opdrachtgevers aan die alleen nog maar willen werken via een tussenpartij, zoals een payrollbedrijf of een uitzendbureau.

Deze omvang wijst op een structurele marktverstoring in de prijs van deze vorm van arbeid. Er is meer aan de hand dan zzp’ers die gebrekkig onderhandelen over hun beloning.

In dit artikel wordt gepleit voor een precies en fijnmazig afgestemd ingrijpen door de overheid wat past bij het respecteren van de ondernemersvrijheid van zakelijke opdrachtgevers in hun contracten met een deel van de zzp’ers.

Zzp’ers die werken voor particuliere opdrachtgevers hoeven m.i. niet met verdergaande overheidsbemoeienis te maken krijgen. Inperking van de contractsvrijheid in de relatie zzp’er met een particuliere opdrachtgever dient daarvoor te weinig gewichtig publiek belang.

Waar dus in dit artikel gesproken wordt over opdrachtgevers hebben we het uitsluitend over ondernemingen, instellingen en overheden waar ook werknemers en ambtenaren werken en die overeenkomsten van opdracht sluiten met zzp’ers.

Arbeidsongeschiktheidsverzekering 

Een meerderheid van de zzp’ers heeft geen verzekering afgesloten tegen langdurige arbeidsongeschiktheid. De reden is meestal dat deze verzekering te duur of niet nodig is of dat er sprake is van risicoselectie van de verzekeraar.

Maar ook de zzp’er kan door ziekte of ongeval pech in het leven overkomen waardoor deze langdurig niet in staat is werk te verrichten. Het inkomen valt dan weg.

Het is redelijk dat daar een collectieve verzekering op minimumloon niveau voor in de plaats komt.

Die verzekering zou m.i. is verplicht gesteld moeten worden, behalve in de gevallen dat de zzp’er kan aantonen dat het wegvallen van het inkomen niet op korte of lange termijn voor rekening komt van de samenleving c.q. de belastingbetaler. De zzp’er kan bijvoorbeeld vermogend zijn of kan een relatie hebben met een goed verdienende partner. De terugval in inkomen door arbeidsongeschiktheid kan in die situatie een aanvaardbare keus zijn die ontheffing geeft voor de verplichte basisverzekering.

Verzekeringsmaatschappijen zouden voor deze basisverzekering geen risicoselectie mogen toepassen.

Zzp-ers die een hoger inkomen willen verzekeren kunnen dat vrijwillig aanvullend afspreken. De totale premie moet fiscaal aftrekbaar blijven.

Pensioen

Ongeveer 90% van alle werknemers valt onder een pensioenregeling. De meeste van die werknemers zijn verplicht opgenomen in een pensioenregeling op grond van de Wet Bpf 2000.

Er is desondanks in ons land geen algemene pensioenplicht.

Daarom is het ook niet redelijk voor zzp’ers een algemene verplichting in te voeren voor het opbouwen van een aanvullend pensioen bovenop de AOW.

Een pensioenverplichting zou wellicht nog gemaakt kunnen worden voor de kleine groep zzp’ers die later te weinig AOW ontvangen. Die groep kan nu de lagere AOW aanvullen met een bijstandsuitkering. Dat gebruik uit de collectieve middelen zou voorkomen moeten worden.

Ruim de helft van de zzp’ers bouwt helemaal geen pensioen op. Grotendeels omdat dit voor hen te duur is, deels omdat ze het niet nodig vinden. Het is echter wel maatschappelijk gewenst dat het inkomen na pensionering niet dramatisch verschilt met het inkomen tijdens werken.

Daarom is een maximaal fiscaal stimuleren van het opbouwen van een pensioen door de overheid nodig.

Belastingvoordelen

Dat zzp’ers in hun eigen inkomen voorzien door eigen ondernemerschap en daardoor maatschappelijke waarde creëren, verdient fiscale ondersteuning. Dat wordt gedaan in de vorm van zelfstandigenaftrek, startersaftrek, MKB-winstvrijstelling en de fiscale oudedagsreserve (FOR).

Zzp’ers vangen als eerste onevenwichtigheden in de economie op en sommigen groeien door naar grotere ondernemingen. Dit accepteren van risico’s moet niet afgestraft worden door hun fiscaal gelijk te trekken met werknemers en ambtenaren.

Zzp’ers moeten -anders dan werknemers- zelf voorzien in een arbeidsongeschiktheidsverzekering, pensioenopbouw, hun bijscholing zelf bekostigen en hun eigen bedrijfsmiddelen aanschaffen en last but not least een reservering opbouwen voor periodes van leegloop. Doorgaans geen geringe kosten en investeringen voor de zzp’er die dat goed wil doen.

Bouwondernemers klagen dat zij wel werknemers in dienst willen nemen, maar dat de kosten van de inhuur van zzp-ers veel lager zijn. Dat zou in die sector op grote schaal tot een ongelijk speelveld leiden. Bouwondernemingen die te weinig of geen zzp-ers inzetten lopen opdrachten mis.

Dit probleem moet niet opgelost worden met het afschaffen van de hiervoor genoemde algemene fiscale aftrekposten voor alle zzp’ers.

Wellicht kunnen in de aanbestedingsvoorwaarden bij grotere projecten en in de CAO voor de bouwnijverheid, regulerende afspraken worden gemaakt over de inzet en de beloning van zzp’ers. De Wet CAO maakt in artikel 1 lid 2 melding dat ook afspraken gemaakt kunnen worden voor overeenkomsten van opdracht en aannemingsovereenkomsten.

Deze aanpak is uiteraard ook mogelijk voor sociale partners in andere bedrijfstakken.

Nu een aanzienlijk deel van de zzp’ers onvoldoende inkomen heeft om te voorzien in een pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidsverzekering, is het ook onbehoorlijk bestuur de fiscale voordelen voor zzp’ers af te schaffen of fors te verminderen. Dat verkleind immers hun financiële draagkracht.

Schijnzelfstandigheid

De Wet DBA gebruikt twee hoofdcriteria om schijnzelfstandigheid zichtbaar te maken. Namelijk de elementen ”gezag” en ”persoonlijke vervangbaarheid”.

Is er een gezagsverhouding en/of kan de zzp’er zich niet zonder instemming van de opdrachtgever laten vervangen, dan is er in de visie van de Belastingdienst sprake van een fictieve of echte arbeidsovereenkomst. Veel zzp’ers die een dienst verrichten (en geen product verkopen) zullen hun opdracht in de regel ook persoonlijk moeten uitvoeren.

Omdat echter bij een overeenkomst van opdracht de opdrachtgever de zzp’er ook mag instrueren, is het criterium gezagsverhouding niet duidelijk omlijnd genoeg om in de praktijk onderscheidend te zijn ten opzichte van de arbeidsovereenkomst.

En ook al staat in de overeenkomst dat een zzp’er zich door een ander kan laten vervangen, dan wil de opdrachtgever -door het stellen van veel voorwaarden aan deze derde- daar toch altijd invloed op hebben. Kortom, deze twee criteria zijn niet eenduidig en effectief.

Dat is ook precies de reden waarom de opdrachtgevers zo huiverig zijn geworden om te contracteren met zzp’ers, bang als ze zijn voor naheffingen en boetes. Dat tot 1 juli 2018 enkel ”kwaadwillende” opdrachtgevers en zzp’ers worden beboet maakt niet uit, daar dat begrip ook weer nieuwe vragen oproept.

Er is brede overeenstemming dat schijnzelfstandigheid bestaat. Maar wat schijnzelfstandigheid is daarover bestaat allerminst overeenstemming. Wat zeker niet helpt is het scheppen van een nieuwe papieren werkelijkheid: de enkele inschrijving in het handelsregister en/of een verklaring dat de zzp’er een echte ondernemer is.

Beperking contractsvrijheid

Bij ondernemen hoort contractsvrijheid. Dat geldt ook voor de overeenkomsten van opdracht en aannemingsovereenkomsten, de twee type contracten waar de zzp’ers in de regel mee werken.

Deze contractsvrijheid krijgt in de EG-landen vorm in een geleide markteconomie. Dat is wat anders dan een planeconomie. Er is geen centrale regie van de overheid over de concrete opdrachten en contracten. Het spannende zit in het woord “geleide”.

Dat zijn wetten en voorschriften waar burgers en ondernemers zich aan moeten houden (geleiden). Deze wetten hebben het doel de markt mogelijk te maken.

Goede wetten belemmeren niet de vrijheid van ondernemen en de contractsvrijheid, maar scheppen een gelijk speelveld tussen de deelnemers van de markt. Zonder goede wetten is er geen goede marktwerking.

(Dat er ook voorschriften zijn die dat doel niet halen vraagt zeker om kritische bijstelling, maar doet aan het feit dat marktwerking wordt gefundeerd door wetten en voorschriften niet toe of af).

Kleinere ondernemingen met minder dan 50 werkzame personen en/of ondernemingen die geen publicatieplicht van hun jaarrekening hebben, kunnen onredelijke bedingen in de Algemene Voorwaarden van hun contractspartij laten vernietigen.

Dat is wettelijk geregeld in artikel 6:235 BW. Interessant is de norm in artikel 6:233 lid a BW: “Een beding in algemeen voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijdse kenbare belangen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij”.

In deze normstelling wordt aandacht geschonken aan het onderhandelingsproces. Dat is van belang bij de beoordeling van het al dan niet bestaan van schijnzelfstandigheid van zzp’ers.

Welke partij heeft de regie over de tekst van het contract en daarmee over de voorwaarden en/of wie stelt in feite de prijs van de arbeid vast? Is dat de zzp’er of is dat op structurele wijze de opdrachtgever? Dat is m.i. een belangrijke vraag.

Wat verder opvalt is dat het een wettelijke voorziening betreft voor de bescherming van ondernemingen die niet eens zo heel erg klein zijn. Een bedrijf met 49 werknemers is immers niet echt een kleine onderneming. Een zzp’er beschermen tegen andere onredelijke bedingen is dan slechts een kleine stap.

Ik meen dat we voor de problematiek van de zzp’ers lering kunnen trekken uit de wettelijke bescherming tegen onredelijke Algemene Voorwaarden.

Opzegtermijn

De opdrachtgever kan volgens de Wet in artikel 7:408 BW de overeenkomst met de zzp’er te allen tijde opzeggen.

Dat geldt zowel voor een overeenkomst van onbepaalde duur als ook voor een tussentijdse beëindiging van een tijdelijke overeenkomst. Een opzegtermijn is niet wettelijk geregeld. Dat moet dan staan in de overeenkomst of Algemene voorwaarden.

Daar waar de opdrachtgever de regie heeft over de tekst van de overeenkomst staat er dikwijls bij de opzegtermijn n.v.t. of een heel korte termijn. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan de rechter bereid zijn een aanvullende schadevergoeding aan de zzp’er toe te kennen bij het ontbreken van een opzegtermijn of een zeer korte opzegtermijn.

Maar dan moet de zzp’er wel willen investeren in een rechtszaak van algauw tussen de € 3.000 en € 5.000 euro. Zelfs bij het winnen van de procedure blijft op grond van praktijkervaring ongeveer de helft voor eigen rekening.

Maar de zzp’er kan de procedure ook verliezen omdat de rechter oordeelt ‘contract is contract’. Staat er geen behoorlijke opzegtermijn in de overeenkomst dan heeft de zzp’er dus een procesrisico.

De opzegtermijn -uitgezonderd bij wanprestatie door de zzp’er- die de opdrachtgever in acht moet nemen verdiend meer aandacht van de wetgever.

Dat geldt te meer nu de ontslagvergunning die nodig was om de overeenkomst met de afhankelijke zzp’er op te zeggen bij de invoering van de WWZ per 1 juli 2015 is vervallen. Daardoor is de rechtspositie en de onderhandelingspositie van de afhankelijke zzp’er verzwakt, zodat die geen goede opzegtermijn of vervangende schadevergoeding meer kan bedingen.

In artikel 1 lid b BBA 1945 was de afhankelijke zzp’er gedefinieerd als degene die zijn opdracht persoonlijk moest uitvoeren, niet meer dan twee opdrachten had, over niet meer dan twee helpers bij de uitvoering beschikte en deze opdracht was niet van bijkomstige aard.

Die groep zzp’ers heeft naar het lijkt onbedoeld door de wetgever zijn positie zien verzwakken. Het is nu enkel rechtersrecht en dat is gelet op de kosten van een procedure en het procesrisico voor veel zzp’ers toch een belemmering. Veel grotere opdrachtgevers komen ermee weg en dat is niet altijd fair.

Een overeenkomst van opdracht die is opgesteld door de opdrachtgever en een bepaling bevat dat er geen of een zeer korte opzegtermijn van toepassing is, zou m.i. als onredelijke bezwarend voor de zzp’er moeten worden aangemerkt.

De (te) lage beloning

De beloning in de overeenkomst met de zzp’er maakt deel uit van de kern van de ondernemingsvrijheid en contractsvrijheid.

Een zzp-er die zich verhuurt voor slechts € 17,60 per uur moet dat in beginsel zelf weten, ook al kan van deze beloning -zelfs bij een 40-urige werkweek- nauwelijks pensioen worden opgebouwd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden betaald, bijscholing worden betaald en reserveringen worden opgebouwd voor tijden van leegloop.

Maar dat is op zichzelf geen reden voor overheidsregulering van de beloning. Is deze zzp’er ontevreden over zijn inkomen dan zoekt hij maar een beter betaalde baan als werknemer of hij onderhandelt bij de volgende opdracht een gunstiger uurtarief uit. Dit is m.i. een gezond uitgangspunt.

De overheid heeft zich echter wel intensief bemoeit met de beloning van zzp’ers (als interim-bestuurders) in het publieke domein. De WNT (Wet Normering Topinkomens) heeft voor het jaar 2017 het maximum uurloon gesteld op € 176 en € 24.000 per maand. De grond voor deze overheidsbemoeienis was dat het in de publieke sector gaat om besteding van belastinggeld en dat daarom een maximering van de beloning aanvaardbaar is.

Kortom, er moeten voor overheidsregulering van de beloning van zzp’ers zeer krachtige argumenten aangevoerd worden. Die moeten dan liggen in de sfeer van benadeling van de rechten van derden of de bescherming van publieke belangen.

In een persbericht van 25 juli 2017 over een recent onderzoek door de ZZP Barometer staat dat 77% van de 1197 ondervraagde zzp’ers van mening is dat de opdrachtgevers een opslag op het uurloon moeten geven voor de betaling van de pensioen- en arbeidsongeschiktheid voorzieningen. Deze omvang wijst op een structurele marktverstoring in de prijs van deze arbeid. Er is blijkbaar meer aan de hand dan gebrekkig onderhandelende zzp’ers over hun beloning.

Bij de veronderstelde autonomie in het ondernemerschap van zzp’ers zijn dus vraagtekens te plaatsen als een grote groep niet in staat is in hun beloning de pensioen- en arbeidsongeschiktheid voorzieningen in te calculeren.

Bescherming werknemersverzekeringen

Als opdrachtgevers voor minder kosten zzp’ers inhuren dan werknemers in dienst houden, dan vind er een gestage uitstroom plaats van werknemers naar zzp’ers. Opdrachtgevers mag je niet kwalijk nemen dat ze dezelfde arbeidsprestatie tegen zo laag mogelijke kosten willen realiseren.

Dat alles leidt er wel toe dat de premie voor de werknemersverzekeringen als WW, ZW en de WIA opgebracht moet worden door een kleiner wordende groep van werknemers.  Dat negatief effect gaat tegelijk gepaard gaat met de uitstroom van de gezonde risico’s, waardoor de premies gaan stijgen. Werknemers met kans op arbeidsongeschiktheid kiezen niet voor een bestaan als zzp’er.

Zowel op grond van Europese voorschriften als macro-economisch, zijn hier publieke belangen mee gemoeid.

De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is de dragende pijler van ons stelsel van arbeidsverhoudingen.

Ondernemers investeren juist en vooral in werknemers met een vaste aanstelling om bekwame personen aan zich te binden. Verreweg de meeste mensen geven de voorkeur aan een vaste baan, ook jonge werknemers in tijdelijke contracten.

Het grote nut van flexibele arbeid in het stelsel rust dus op de terechte grote waardering voor de vaste arbeidsovereenkomst. Onverbrekelijk deel van het stelsel zijn de hiervoor genoemde wettelijke werknemersverzekeringen.

Social dumping: uurloon zzp’er hoger

Bescherming van een voldoende omvangrijk wettelijk stelsel van werknemersverzekeringen is daarom ook een argument voor overheidsbemoeienis.

De Nederlandse wetgever mag met recht het draagvlak voor de wetten als WW, ZW en WIA beschermen. De door een werkgevers/opdrachtgevers gecreëerde uitstroom van werknemers naar zzp’ers, omdat de laatsten goedkoper zouden zijn, holt dat draagvlak uit. Dat rechtvaardigt beleidsvoorschriften van de overheid om in de lagere loon categorieën het prijsverschil tussen zzp’ers en werknemers zo te (laten) reguleren dat dit in het voordeel uitpakt van de werknemers. Het all-in uurloon van werknemers zou goedkoper moeten zijn.

Het voorstel van de Commissie Boot om het uurloon van de zzp’er op 150% te stellen t.o.v. de werknemers in vergelijkbare arbeid, is te generalistisch en gaat m.i. ook te ver. Deze rekenregels kunnen het beste door de sociale partners vastgesteld worden.

Bijkomend positief effect is dat daarmee op social dumping een halt toegeroepen wordt. Een race to the bottom -onder meer door outsourcing van werkprocessen van werknemers naar zzp’ers- naar de laagste beloning kan daardoor afgeremd worden. Op termijn wordt daardoor een groter beroep op de bijstand vermeden. Dat rechtvaardigt overheidsbemoeienis.

Rechtsvermoeden

In aansluiting op het rapport van de Commissie Boot is een goede aanpak om schijnzelfstandigheid te verminderen de introductie van een nieuw weerlegbaar rechtsvermoeden.

Bij oproepcontracten/nul-uren contracten bestaat sinds 1 januari 1999 (artikel 7: 610a BW) al het rechtsvermoeden van een vaste deeltijdarbeidsovereenkomst in plaats van een oproepcontract/nul-uren contract. Daar kan de praktijk redelijk goed mee uit de voeten. Hoe het contract op papier omschreven is, is daarbij niet doorslaggevend; wel hoe vaak in de praktijk de flexibele medewerker ingezet wordt.

Voor overeenkomsten tussen zzp’ers en opdrachtgevers en stelt het rapport van Commissie Boot: ” Indien een overeenkomst een bepaalde tijdsduur (bijvoorbeeld zes maanden) overschrijdt, wordt de band met de opdrachtgever zo sterk en de afhankelijkheid van die opdrachtgever zo groot dat al gauw aannemelijk is dat er een gezagsverhouding zal zijn. Overschrijding van een dergelijke termijn vormt daarom een indicatie van een dienstbetrekking.”

De termijn van 6 maanden is arbitrair. Dat beseft de commissie blijkens het daaraan voorafgaande woord ”bijvoorbeeld” ook. Zelf zou ik een langere termijn wenselijk achten om de afhankelijkheid zichtbaarder te maken, bijvoorbeeld 1 jaar.

Wat ik mis in deze formulering is een aanduiding van de contractsomvang. Een lange werkrelatie met een opdrachtgever is nog niet een bewijs van ongewenste afhankelijkheid zeker als de zzp’er daarnaast veel meer opdrachten heeft.

Ik neig naar gedeeltelijke aansluiting bij de normering van de vervallen ontslagbescherming voor zzp’ers. De arbeid moet ‘niet van bijkomstige aard’ zijn. Een redelijke ondergrens lijkt me dan een gemiddelde inzet van 24 uren per week/312 uren per kwartaal. Deze twee getalsgrenzen zouden bij cao nog aangepast kunnen worden.

Op het rechtsvermoeden kan de zzp’er een beroep doen bij de zakelijke opdrachtgever. Bij een geslaagd beroep komt de zzp’er dan als werknemer in dienst van de opdrachtgever. Het rechtsvermoeden is weerlegbaar door de opdrachtgever. De opdrachtgever kan ontzenuwen dat er sprake is van een ongewenste afhankelijkheid.

De zzp’er hoeft ook geen beroep te doen op dat rechtsvermoeden en er voor kiezen zzp’er te blijven. Het is dus een vrijwillige keuze van de zzp’er.

Ook de Belastingdienst en andere overheidsdiensten kunnen een beroep doen op dat rechtsvermoeden. Zowel de opdrachtgever als de zzp’er kunnen dat beroep betwisten als ze dat wensen.

Vermindering aandeel schijnzelfstandigen

De grote groei van het aantal zzp’ers de afgelopen tien jaar heeft onder meer te maken met de instroom van veel ontslagen werknemers. Vooral de wat oudere werknemers slaagden er niet in na de WW een passende baan te vinden. Op de arbeidsmarkt worden oudere werknemers nog steeds gediscrimineerd.

Een deel van deze ex-werknemers heeft getracht als zzp’er een inkomen te verwerven om maar uit de bijstand -nu participatiewet- te blijven. Soms zelfs daartoe aangemoedigd door het UWV of de gemeenten. Zij werden zzp’er tegen wil en dank en voor een deel zijn ze dat ook gebleven.

Nu de crisis in de meeste sectoren voorbij is zouden deze zzp’ers alsnog weer een baan kunnen aanvaarden. Maar dat zal voor de ouderen niet eenvoudig zijn. Het licht voor de hand dat extra begeleiding daarbij nodig zal zijn.

Mijn inziens zou het UWV door de regering verplicht kunnen worden deze groep zzp’ers, die weer een arbeidsovereenkomst willen met een werkgever, actief te begeleiden en eventueel om te scholen en daarvoor ook van middelen te voorzien.

Dat kan zover gaan die groep een WW-uitkering toe te kennen, ook al heeft een deel van die groep na hun ontslag hun WW vroeger al opgesoupeerd.

De harde kern van schijnzelfstandigen wordt dan wellicht verkleind. Als door een langdurige verstoring van de marktprijs voor melk, veehouders een uitkoopregeling wordt aangeboden, waarom dan niet een collectieve regeling voor zzp-ers die graag weer een baan willen omdat zij structureel onvoldoende inkomen verwerven?

 

Mr. Bert Tol, 10 augustus 2017

Arbeidsrechtjurist te Zwolle

 

Bureau Arbeidsrecht

tel. 038-4535025   info@berttol.nl    www.berttol.nl

bracket

Op de hoogte blijven van veranderingen in het Arbeidsrecht en het overeenkomstenrecht voor ZZP'ers? Laat hier uw e-mailadres achter en ontvang enkele malen per jaar onze digitale Nieuwsbrief.